Tempelbelasting
|
|
Naar Homepage Naar Weblog Naar Archief Naar Preekarchief |
De inners van de tempelbelasting komen bij Petrus. En, langs hun neus weg, vragen ze om inlichtingen. ‘Die meester van jou, die wil zeker niet de tempelbelasting niet betalen’. Of misschien is het meer dan inlichtingen. Er zit ook iets dreigends in. ‘Die meester van jou moet dat niet wagen, want dan weten we hem te vinden’. Een beetje zoals de mafia langskomt en opmerkt: ‘Wat zou het jammer zijn als dit mooie huis af zou branden’. Bij Petrus gaan dan ook alle alarmbellen rinkelen. Dit is gevaarlijk. Zou Jezus tempelbelasting willen betalen - hij heeft waarschijnlijk geen flauw idee. Maar hij is een man uit de provincie, uit Galilea. Hij weet hoe je om moet gaan met de gezanten van machthebbers in Jeruzalem. Daar moet je geen spul mee krijgen, want je trekt altijd aan het kortste eind. En hij trekt zijn meest onnozele gezicht en zegt ‘Ja, natuurlijk betaalt mijn meester tempelbelasting’ Petrus
gaat naar huis en wil het nu wel eens precies weten. Maar als hij
thuiskomt
begint Jezus al over de zaak, nog voordat Petrus iets gezegd heeft.
Jezus
vraagt: van wie heffen de koningen op aarde belasting? Van hun eigen
kinderen
of van anderen. Dat is niet zo’n moeilijke vraag. De Romeinse keizer
laat nooit
zijn eigen fysieke kinderen belasting betalen. En ook als je het woord
‘kind’
iets overdrachtelijker interpreteert klopt het: de inwoners van Rome,
dicht bij
de keizer, betalen waarschijnlijk een stuk minder belasting dan de
inwoners van
Galilea. De koningen heffen belasting van anderen. En dan trekt Jezus
een
conclusie, die je niet ziet aankomen. Tot nu toe leek het alsof het
gesprek
ging over zoiets banaals als belastingen, maar onverwacht, boem, opent
Jezus
iets waardoor het een spirituele les wordt. Jezus redeneert: als de
kinderen
van de koning geen belasting betalen voor aardse koninkrijken en dan
hoeft er
voor de tempel geen belasting betaald te worden door de kinderen van
God. Dan
gaat het dus plotseling niet meer over belastingen, maar over wat de
leerlingen
zijn, over wat wij zijn. Wij zijn kinderen van God. Als christenen zijn
wij
kinderen van God. Ik
vind dat iets prachtigs. Kunt u dat bij uzelf zeggen: ik ben een kind
van God.
En hoe voelt dat? Bij mij voelt dat als een gevoel van opluchting, ik
ben een
kind van God. Het heeft ook wel iets van een gevoel van triomf, het
maakt je op
een mooie manier groot. Ik denk dat Jezus hier ook niet voor niets Gods
kinderen en koningskinderen met elkaar vergelijkt, want als kind van
God voel
je je koninklijk. Je gaat een beetje meer rechtop zitten, niet
onderuitgezakt,
nee je kijkt vorstelijk de wereld in: wereld, hier ben ik Het
levert een gevoel van vrijheid op. Er is niet iemand op aarde die over
jouw
ziel of over jouw geweten heerst. Je bent vrij. Kind van God-zijn en
vrijheid
horen bij elkaar. Want je bent kind aan huis bij God. Christen zijn
betekent:
je vertoeft in zijn paleis. Je bent in zijn hemelse woning kind aan
huis. God heeft jou
aangenomen als
zijn kind en niemand kan je dat afpakken en niemand kan je daar de voet
dwars
zetten. ‘Een christen is heer over alle dingen en niemands onderdaan’
zal
Luther later zeggen in zijn eerste boek ‘De vrijheid van een
christenmens’. Als
kind van God ben je niemands onderdaan. In de tijd van Jezus betekende
dat ook:
met die tempel, met alle priesters die van alles van je verlangen, heb
je niet
zoveel te maken. Voor jou zijn ze niet interessant, je hebt ze niet
nodig, want
je bent al thuis gekomen bij God. In onze tijd betekent dat: je werkt
bij een
bedrijf en je probeert daar je beste krachten aan te geven. Maar je
bent niet eigendom
van dat bedrijf. Je hoeft niet te denken of te voelen zoals je baas dat
wil. Je
bent vrij en in die vrijheid leef je en denk je zoals God dat wil. Je
hoeft ook
niet te denken zoals de overheid dat wil en of te geloven zoals de
dominee dat
wil. Jij bent vrij. ‘Maar
zegt, Jezus, laten we hen niet voor het hoofd stoten’.
Hé, dat is anders dan veel mensen in de tijd
van Jezus deden. Er waren ook andere groepen die niet veel met de
tempel op
hadden, en die enorme scheldpartijen aanhieven en zich afscheidden.
Maar Jezus
zegt: niet voor het hoofd stoten. Daar zit het besef bij, dat ook
Petrus heeft:
zij zijn machtig en wij, ze kunnen ons vermorzelen. Maar daar zit
vooral bij:
waarom zou je? Jezus zegt: blijf niet steken in een anti-houding, maar
doe je
eigen ding. Concentreer je er op hoe jij leeft. Concentreer je op de
dingen die
jij belangrijk vindt. Als kind van God hoef je helemaal niet zo te
vechten, je
bent soeverein, je staat er boven, concentreer je op je eigen zaken en
zoek
zelf het conflict niet op. Laat zien wat je doet en wat jou beweegt,
dat is
vruchtbaar: zaai zelf, plant zelf. In
onze samenleving hebben mensen in de jaren zestig en zeventig afscheid
genomen
van organisaties met een sterke hierarchie. In dat veranderingsproces
hadden
mensen een enorme behoefte gehad zich af te zetten en sommigen zijn nog
steeds
niet uitgepraat hoe slecht het allemaal vroeger was en hoe
onderdrukkend en hoe
goed dat we daar vanaf zijn. Jezus zegt: je hoeft niet in zo’n
anti-houding te
blijven steken. Die tempel, nee die heb je niet nodig, maar heel veel
kwaad kan
hij ook niet. Ik
citeerde Luther, die zei: een christen is niemands onderdaan. Maar een
regel later
zegt hij: een christen is ieders onderdaan. En daarmee bedoelt hij: je
kan best
de regels van de kerk of van de overheid volgen, zolang ze niet tegen
God in
gaan. Je hoeft helemaal overal je eigen wil te volgen. Doe gewoon die
dingen
als belasting betalen, dienstplicht, vrijwilligerswerk doen, maar doe
dat als
een vrij mens. Maak je ziel en je geest geen slaaf. De
psychiater Keilson schreef het boek ‘In de ban van de tegenstander’.
Het gaat
over een man die in de Tweede Wereldoorlog gevangen heeft gezeten en
die jaren
later nog steeds alleen maar bezig is met de Duitse officier die hij
daar
ontmoette. Met hem voert hij in zijn verbeelding steeds gesprekken.
Voortdurend
wil hij zijn eigen gelijk aantonen. Pas na veel moeite kan hij dat
loslaten. En
pas op dat moment kan hij werkelijk zijn eigen leven leiden. Niet
iedereen kan dat, zaken uit het verleden loslaten, zeker als ze zo
verschrikkelijk zijn geweest. Maar toch: genezing is: je eigen dingen
doen,
niet meer volledig bepaald worden door vroeger. Genezing is: je niet
laten
bepalen door de tegenstander, maar je eigen weg kiezen. Jij bent een
kind van
God, je gaat je eigen soevereine gang. In
het laatste deel van ons verhaal zegt Jezus zegt tegen Petrus. Ga naar
het meer
en werp daar je hengel uit. En maak de bek open van de eerste vis die
bijt,
daarin zal je een geldstuk vinden dat voldoende is om de
tempelbelasting van
jou en mij te betalen. Het lijkt een beetje sprookjesachtig, zoals het
verhaal
over het vrouwtje van Stavoren, die haar ring in het water wierp en
toen later
die ring weer terugvond in de bek van een vis. Maar
ik lees meer in het verhaal, dan: Jezus weet met een tovertruc aan geld
te
komen. Ik denk dat het verhaal laat zien wat Jezus zojuist gezegd
heeft. Jezus
heeft gezegd: de kinderen zijn vrij. Zij hoeven geen belasting te
betalen. Maar
wie niet een kind van God, wie niet een kind van de koning is moet wel
belasting betalen. De belastingen worden opgebracht door degenen die
geen kind
van de koning zijn. In de bijbel is de zee vaak een symbool voor zonde
en dood.
En de vis is het dier dat daar zijn woonplaats heeft. Als ik het
verhaal met
dat in mijn achterhoofd lees, dan is het hier het gebied van dood en
zonde dat
zijn schatten komt brengen voor de kinderen van God. De dood betaalt
schatting
aan de kinderen van God, zodat zij onbezorgd kunnen leven. Dat is het
leven en
sterven van Jezus in een notedop: dood en zonde zijn onderworpen. Alles
werkt
mee ten leven. Heel de schepping werkt mee ten leven. Zoals Luther zei:
‘Een
christen is heer over alle dingen’ Wij
zijn kinderen van God en daarom - en alleen daarom - zijn wij vrij,
want wij
zijn bij God. Wij zijn van God en van niemand anders. Wij zijn vrij.
|