Als je verlangt naar de hemel
Naar Homepage

Naar Preekarchief

Naar Weblog
 

Je kan zo ontzettend verlangen naar een ander leven. Niet meer de pijn van verlies dat er bij jou is. Ook niet meer die wisselvalligheid in je stemmingen, maar vrede en rust  Eigenlijk zou je zo graag dicht bij God willen zijn: bij de troost die hij geeft, bij zijn hemel, bij zijn paradijs.

In het lied ‘O, hoe brandend van verlangen’ (gezang 277, Liedboek 273) wordt dat verlangen onder woorden gebracht:

‘O, hoe brandend van verlangen
naar de eeuwige fontein,
in de ketenen gevangen
van de aarde en haar pijn,
zucht en bidt en strijdt de bange
mensenziel om thuis te zijn’.

Van jouw mensenziel wordt verteld dat hij ‘in ketenen gevangen’ is. Want dat is het gevoel dat je hebt, dat je tegengehouden wordt door deze aarde, dat je gekluisterd bent in de beperkingen van je lichaam en van je aardse bestaan. Je zou ontheven willen zijn aan die beperkingen en op willen gaan in de hemel en in God.

In een brief aan de gemeente in Korinthe vertelt Paulus over zijn eigen opgaan in de hemel en hoe mooi dat kan zijn. Maar dan, op dat hoogtepunt, begint hij te vertellen over de pijn die hij heeft en hoe juist die pijn hem bij God heeft gebracht.

2 Korintiërs 12:2-10        

 Ik ken een volgeling van Christus die veertien jaar geleden tot in de derde hemel werd weggevoerd – in zijn lichaam of buiten zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen. Maar ik weet dat deze man – in zijn lichaam of zonder zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen – werd weggevoerd tot in het paradijs en dat hij daar woorden hoorde die door geen mens mogen worden uitgesproken. Van zo iemand wil ik hoog opgeven. Wat mijzelf betreft zal ik me slechts op mijn zwakheid laten voorstaan. En zelfs al zou ik hoog van mezelf willen opgeven, dan nog zou ik geen dwaas zijn, want ik zou de waarheid spreken. Maar ik zie ervan af, want ik wil worden beoordeeld op grond van wat men van mij hoort en ziet, niet op grond van de uitzonderlijke openbaringen die ik heb gekregen. Om te verhinderen dat ik mezelf zou verheffen, werd mij een doorn in het vlees gestoken: ik word gekweld door een engel van Satan. Ik heb de Heer driemaal gesmeekt mij van hem te bevrijden, maar hij zei: ‘Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid.’ Dus laat ik mij veel liever voorstaan op mijn zwakheid, zodat de kracht van Christus in mij zichtbaar wordt. 10 Omdat Christus mij kracht schenkt, schep ik vreugde in mijn zwakheid: in beledigingen, nood, vervolging en ellende. In mijn zwakheid ben ik sterk.


Een enkele keer heeft iemand een ervaring met God of met een engel. Het zijn zaken waar je niet zo heel makkelijk over praat. Want het is zo privé. Je bent bang om uitgelachen te worden of niet helemaal serieus genomen te worden. Maar als er over gesproken wordt dan valt het me steeds weer op dat het zo ontzettend veel indruk heeft gemaakt.

Ook de apostel Paulus heeft zo’n ervaring gehad. Als hij er na lange tijd over vertelt, weet hij het nog precies. ‘Op een gegeven moment’, zo vertelt hij, ‘werd ik weggevoerd naar de hoogste hemel. Ik kwam dichter bij God dan ooit mogelijk is. Ik werd weggevoerd naar het paradijs.’ In het paradijs krijgt Paulus woorden te horen die zo groot zijn en die zoveel bevatten, dat geen mens ze uit mag spreken. Misschien zijn het woorden geweest die God beschrijven of die over zijn naam vertellen. Zaken die niet te vatten zijn voor een mens en ver voorbij ons taal- en denkvermogen reiken.

Zo’n ervaring vergeet je nooit meer en je leven is daarna ook nooit meer hetzelfde. Steeds is er die herinnering aan de hemel. Dat moet voor Paulus ook zo zijn geweest. Als je zijn brieven leest is het goed te bedenken, dat deze mystieke ervaring een kern is van zijn leven.

Het maakt mij duidelijk waarom Paulus zo intiem kan spreken over de verbondenheid met Christus. Een mens die gedoopt is, zegt hij, is ‘in Christus’. D’r in, helemaal omgeven door Christus, afgedaald in Christus, een heel mystiek beeld van een innige verbondenheid, maar voor Paulus dus iets dat hij echt ervaren heeft.

Toch spreekt hij liever niet over zijn mystieke ervaringen. Want als je vertelt over dit soort ervaringen, bestaat het gevaar dat deze kwetsbare zaken gebruikt worden voor een concurrentiestrijd. Dan staan er mensen op die zeggen: ik heb een boodschap van God zelf ontvangen, volg mij. Ik moet jullie leider worden. Dan verandert het kostbare van een ontmoeting met God in zijn tegendeel: machtspolitiek. Want als Jantje op woensdag een woord van God heeft, dan heeft Marietje er op vrijdag een heel ander. Dat wordt niks, dat wordt ruzie.

Maar Paulus heeft al ruzie. Hij is in een harde concurrentiestrijd verwikkeld met andere leraren in Korinthe en in die concurrentiestrijd houdt hij zich nauwelijks staande. Die andere leraren kunnen heel welsprekend hun woorden brengen, het zijn mannen met een knap uiterlijk en een geweldige uitstraling en Paulus heeft dat allemaal niet. Die andere leraren zijn ook mensen die Jezus persoonlijk gekend hebben en daar scheppen ze behoorlijk over op. En helemaal proberen ze indruk te maken met de grootse profetieën die ze ontvangen hebben of met hun mystieke ervaringen. Paulus heeft het moeilijk met deze concurrenten. Hij wil de mensen in Korinthe duidelijk maken dat het bij Jezus juist niet gaat om uiterlijk vertoon, om indruk maken. Je moet niet kijken naar de buitenkant, in de zin van indruk maken: grote auto onder je kont, kekke face-lift. Je moet kijken naar de innerlijke mens, de mens die door Christus is vernieuwd en dag aan dag groeit naar hem.

Maar hoe bereikt Paulus de mensen met zijn boodschap, als ze niet naar hem luisteren en zich wel laten imponeren door die anderen. Hoe moet ie mensen die zo gewend zijn zich door uiterlijke zaken te laten leiden – opschepperij, indrukwekkende persoonlijkheden – hoe moet hij die bereiken?

Nou, dat doet hij dus, door ordinair de concurrentie aan te gaan. Hij begint met die andeer leraren af te troeven. Hij zegt: jullie scheppen op over je mystieke ervaringen, nou ik gooi er een schep bovenop, ik vertel over iemand die een reis maakte naar de hoogste hemel en naar het paradijs. En hij suggereert sterk dat hij over zichzelf spreekt. Daar kijken de mensen van op. Nu heeft hij ze te pakken, nu heeft hij hun aandacht want wie kan er hoger bieden dan een reis naar het paradijs.

En dan, als hij hun volle aandacht heeft, vertelt hij over de ervaring die hij echt wil delen, omdat dat de ervaring is die zijn leven echt volledig gevormd heeft. Paulus heeft zijn leven lang last gehad van pijn. Wat het precies geweest is weet ik niet, maar het moet een hardnekkige, stekende pijn zijn geweest, die de artsen uit zijn tijd niet konden genezen. Paulus heeft gebeden, zo vurig als hij maar kon, in de hoop dat God hem zou willen genezen. Maar God genas hem niet en de pijn bleef.

Uiteindelijk heeft Paulus een manier gevonden om met die pijn om te gaan en om te gaan met de teleurstelling dat hij niet genezen werd. Hij heeft dat begrepen als een andere manier om in de buurt van God te komen. Als iets dat hem God beter doet verstaan. Een teken dat God zich niet laat zien in de sterkte van een mooi, gezond en pronkend lichaam. Dat God niet te vinden is in kracht en succes. Maar God is te vinden in de zwakte van een lichaam met pijn. En alles wat ik toch nog kan, zegt hij, dat doe ik, niet omdat ik zo energiek en creatief ben, maar omdat Christus mij daar door alle pijn heen de kracht geeft. Anders had ik het niet gekund.

Dat is herkenbaar. Waar je eigen kracht ontbreekt, word je gedwongen om te leunen op de kracht van Christus. Een zieke zegt: ‘ik moet het overgeven’, een man zegt ik hou op met te knokken in deze organisatie, want daarmee red ik het niet. In zwakheid wordt de kracht van God zichtbaar. Dat is de weg van Jezus. Jezus die op een onooglijk en zwak ezeltje Jeruzalem binnenrijdt, Jezus die toelaat dat hij sterft aan het kruis. In de zwakheid van het kruis wordt Gods kracht zichtbaar.

De pijn in je leven, van je ziekte, van je liefdesverdriet brengt je dichter bij God. Maar vergeet ook niet de blik op de hemel. Die verruimt je blik. Als je de hemel voor ogen hebt, komt alles hier op aarde in dat teken te staan: daar moeten we naar toe, die glans is voor ons weggelegd. Zo’n mooi mens moet ik worden. Het haalt je weg uit je benepen gerichtheid: ‘hier moet ik aan mijn trekken komen, hier moet ik genieten’, want je weet wel beter en met een schittering in je ogen doe je je dingen.