Het spreken van de kerk 
Naar Homepage

Naar Preekarchief

Naar Weblog

 
Op 19 maart 2025 hield ik een voordracht in de Protestantse gemeente Haarlem en op 11 april 2025in de algemene synode van de Protestantse Kerk over 'Het spreken van de kerk'

Ik ga u vandaag vertellen waarom de kerk niet politiek moet spreken. Vervolgens vertel ik u waarom de kerk wel politiek moet spreken. Maar ik begin bij de noodzaak om vooral niet te spreken.

Ontmoeting met God

Laat ik beginnen met een zeer recente ervaring. Sinds ik algemeen secretaris ben geworden zit ik ’s zondags vaak in de kerk als kerkganger. Het was de zondag pal na die enorme aanvaring tussen president Trump, vice-president Vance van de Verenigde Staten en president Zelensky van Oekraïne in de Oval-office. U heeft dat denk ik nog wel op het netvlies. De dienst begon en een ouderling heette ons welkom en in zijn begroeting begon hij uit te varen tegen president Trump. Ik vond dat bijzonder onaangenaam.

In de kerk gaat het om de ontmoeting met God. Om mijn ziel open te stellen voor God. Ik word georiënteerd op die grote ruimte van God. Op Gods koninkrijk, Gods nieuwe wereld. Die nieuwe wereld van God is zoveel groter dan dit of dat politiek standpunt, reikt zoveel verder, is zoveel omvattender. Een politiek standpunt blokkeert die ruime oriëntatie. Het haalt me weg bij God.

Politiek in de kerk haalt me weg bij mezelf. Het oriënteert me op de rationeel-technische ruimte die politiek voor een belangrijk deel ook is en snijdt me af van het spirituele proces dat ziel, lichaam, emotie, geest omvat.

In de kerk gaat het ook om mijn aandeel, om mijn schuld, om mijn grote schuld. De moeite die ik daarmee heb, de last om daar mee te gaan, overnieuw beginnen, herstellen. En in plaats van dat daar pastoraal mee omgegaan wordt, kom ik in een kamp terecht. Dit moet je doen, dit is goed.

Het gevaar van politiek spreken is dat die openheid verdwijnt. Je maakt van al dat grootse van God een ding: dit is het. De pluraliteit waarmee de Geest in deze wereld spreekt, de menigte van getuigen, geperst en vastgezet in dit ene: zo is het.

Het spreken van de kerk

De vierde-eeuwse kerkvader bisschop Ambrosius van Milaan staat er om bekend dat hij kritisch was op keizer Theodosius. Eens hadden de troepen van Theodosius een bloedbad aangericht in de stad Thessalonica. Bisschop Ambrosius verbood daarop de keizer om deel te nemen aan de eucharistie. In de kerkgeschiedenis wordt deze gebeurtenis vaak opgehemeld als een mooi voorbeeld van de kerk die de waarheid aan de aardse machten vertelt. En ik vind het ook mooi.

Minder bekend is een gebeurtenis van twee jaar eerder. In Callinicum, het huidige Raqqa in Syrië, had de plaatselijke bisschop de mensen er toe aangezet om de plaatselijke synagoge in brand te steken. Keizer Theodosius had daarop bevolen dat de synagoge herbouwd zou worden uit de kas van de plaatselijke kerk en dat de schuldigen gestraft zouden worden. Een wijze maatregel. Nou, niet voor Ambrosius. Ambrosius schreef een woedende brief aan Theodosius: ‘als hij niet snel alle maatregelen tegen de bisschop introk, zou hij niet meer aan de eucharistie mogen deelnemen’. En ook deze keer ging Theodosius door de knieën. Eigenlijk de eerste keer dat de kerk zich kritisch uitlaat tegenover de overheid is dat om het in brand steken van een synagoge te verdedigen. Op zijn minst reden voor voorzichtigheid en bescheidenheid.

De Protestantse kerken hebben na de Synode van Dordrecht (1618) als kerk heel lang niet meer echt gesproken. Als ik nu even heel grove lijnen zet dan is het in de oorlog, de Tweede Wereldoorlog, dat het besef doordringt: nu moeten we spreken. Al in oktober 1940 is er een gezamenlijk protest van o.a. de Hervormde en Gereformeerde Kerk tegen het besluit van de Duitsers om Joodse ambtenaren te ontslaan. En ook later in de oorlog verheffen de kerken hun stem.

Na de oorlog gaat dit spreken van de kerk door, in ieder geval in de Hervormde Kerk. Ze spreekt zich uit voor de doodstraf, ze spreekt haar bezorgdheid uit over de Tweede politionele actie in Indonesië, ze spreekt zich uit voor de overdracht van Nieuw Guinea aan Indonesië, ze spreekt zich uit tegen het gebruik en later ook tegen het bezit van kernwapens.

Al deze uitspraken zijn gedaan. Maar er is ook kritiek op gekomen op zo’n sprekende kerk. Had de kerk het wel bij het juiste eind, bijvoorbeeld toen ze zich zo stevig voor de doodstraf uitsprak?

Interessant in dit geheel is de positie van Gerrit de Kruijf, die jarenlang hoogleraar christelijke ethiek is geweest. In 1984 schrijft hij het boek ‘Waakzaam en nuchter, over christelijke ethiek in een democratie’. Hij zegt: ‘het spreken van de kerken geschiedde in de Tweede Wereldoorlog in een uitzonderlijke situatie. Laat het daarom ook uitzonderlijk blijven. Na de Tweede Wereldoorlog hebben de kerken die uitzonderlijke situatie tot de normale situatie gemaakt. Het profetische optreden van die dagen is in de Hervormde kerkorde geïnstitutionaliseerd. Laten christenen zich als staatsburgers roeren, laat er in de kerken ook volop gesprek zijn over goed burgerschap, maar laten de kerken niet profetisch willen spreken. Laten christenen bewogen worden door de liefde van Christus (De Kruijf p.235), maar laten we oppassen om in het openbare debat een verband te leggen tussen Gods spreken en ons eigen spreken. Pas, in uitzonderingsgevallen, zoals in de Tweede Wereldoorlog, als de gehoorzaamheid aan God zich niet meer verdraagt met de gehoorzaamheid aan de staat, dan mag, dan moet de kerk spreken’.

Jan Koopmans, een man van het kerkelijk verzet – hij schreef al in november 1940 de brochure ‘Bijna te laat’, waarin hij de kerken opriep om ambtenaren op te roepen om niet de zgn. Ariërverklaring te ondertekenen- Jan Koopmans heeft een vergelijkbaar standpunt. Pas wanneer het kerk en volk onmogelijk gemaakt wordt om in gehoorzaamheid aan God te leven, moet de kerk spreken[1].

Pas op de plaats

Ik wil even pas op de plaats maken. We hebben nu het onderwerp aangevlogen vanuit de christelijke traditie. En die gaat over ‘kerk’ en ‘staat’ als twee grootheden. Je hebt Ambrosius en je hebt Theodosius. Je hebt de paus en je hebt de keizer, de kerk en de staat.

Maar dat is niet onze situatie. Wij zitten in een situatie dat een diaken lid is van een plaatselijke WMO-raad. Kerk en staat zijn niet twee grootheden tegenover elkaar. Kerk, samenleving en staat zijn op allerlei manieren met elkaar verknoopt en verbonden.

Die verbondenheid met de samenleving zie je als we ons kerk tot onze eigen leden wenden. Met allerlei pastorale handreikingen en uitspraken proberen we als kerk ook een gids te zijn voor de christenen in Nederland, bijvoorbeeld als we spreken over echtscheiding of over euthanasie of homoseksualiteit. Maar dat soort uitspraken hebben natuurlijk ook effect hebben op het publieke debat, hoewel ze misschien in de eerste plaats intern gericht waren.

De kerk komt de politiek ook op een vrij gewone manier tegen. Het huidige kabinet was aanvankelijk van plan om de giftenaftrek af te schaffen. Daar is fors tegen geprotesteerd door de kerken. Zou Gerrit de Kruijf daar nu tegen zijn? Ik vind het heel normaal dat een organisatie die getroffen wordt door een wet zich daar over uitspreekt.

Misschien al wat minder gewoon is het verzet van de kerken – samen met joden en moslims - tegen de wet ‘Informeel onderwijs’. Die wet is een poging van de overheid om meer grip te krijgen op uitwassen die zich voordoen op  enkele Koranscholen. Het is een vorm van toezicht. De Wet Informeel Onderwijs is heel breed, daar vallen niet alleen die enkele Koranscholen onder die niet deugen, maar ook alle catechisaties, alle taallessen op een Chinese weekendschool, sportverenigingen, al die talloze goedwillende Koranscholen, ja, zelfs de kindernevendienst. Mirjam Bikker sprak spottend over de ‘Zondagschoolpolitie’.  

Ons kerkzijn begint bij Christus die mensen rond zijn tafel uitnodigt. Christus breekt en deelt daar zichzelf. Hij komt daar met zijn Geest in mensen en mensen komen daar als gelijken samen. Die tafel brengt verzoening, gemeenschap en vrede. Vanuit die werking van Gods Geest in mensen, vanuit die verzoening en vrede wordt een gemeenschap opgebouwd en gestructureerd. We zijn een gemeenschap die – in al haar onvolkomenheid – laat zien wat God voor de wereld wil: zorg voor elkaar (pastoraat en diaconaat) en mensen die beelddrager van Christus worden. Deze eucharistische gemeenschap is het vertrekpunt van het handelen van kerken en christenen. We willen vrede, liefde, recht. En dat raakt ook de samenleving. En de overheid. En daarover kan je in overleg treden. Overleggend, luisterend naar argumenten. En als we onze zin niet krijgen, is dat jammer, maar de zaak van Christus staat of valt er niet mee.

Het grote spreken

Maar er is ook een groter soort spreken. Een spreken zoals dat gegaan is over de kernwapens of in de Tweede Wereldoorlog. Een oproep aan staat en volk om een heel andere weg in te slaan.

Voor Jan Koopmans waren de oorlogsjaren een uitzonderingstoestand. Toen moest de kerk spreken, maar daarna of daarvoor toch eigenlijk niet. In diezelfde tijd volgde de theoloog Karl Barth de ontwikkelingen in bezet Europa vanuit Zwitserland. Hij doceerde, schreef en gaf ook ontzettend veel lezingen. Op 23 juli 1944 was hij in het dorpje Dürrenroth. En daar kwam hij te spreken over de verantwoordelijkheid van de christelijke gemeente. Hij zei:

‘De instandhouding en ontplooiing van de juiste, vrije staat is een zaak, die nooit en nergens vanzelfsprekend is. De Christelijke gemeente mag niet onverschillig zijn in deze zaak. Zij heeft zich op dit gebied veel te vaak laten intimideren en gezwegen, waar zij had moeten spreken. De gehele catastrofe in Duitsland was misschien nooit mogelijk geweest, als de Christelijke Kerk zich daar niet reeds sinds eeuwen aangewend had te zwijgen, waar zij had moeten getuigen en spreken… Liever moet ze driemaal te veel voor de zwakken opkomen dan éénmaal te weinig[2].

Dat de kerk soms geroepen is om te spreken, daar zijn Koopmans, De Kruijf en Barth het over eens. Maar Barth voegt daar toch een belangrijk element aan toe. Dat spreken moet voor hem eerder beginnen. Niet al als de gehoorzaamheid aan God en de gehoorzaamheid aan de staat elkaar al in de weg zitten. Maar eerder. Om staat en samenleving te behoeden om af te glijden.

Twee existentiële zaken

In onze tijd zijn er twee existentiële zaken die om een echt profetisch en politiek spreken van de kerk vragen.

Er is een opmars van autoritaire tendensen in de wereld. Wereldwijd zijn vrijheid en democratie in de verdediging. In ons land is er bij sommige partijen en veel te veel kiezers een minachting voor de grondrechten van moslims. Poetin probeert met een oorlog het zich democratiserende Oekraïne onder controle te krijgen. Het presidentschap van Trump schaadt wereldwijd de democratische krachten. Over de hele wereld trekken machthebbers zich weinig aan van het recht en willen ze het met geweld schenden. Deze nieuwe geopolitieke ontwikkelingen roepen allerlei grote vragen op: over militaire steun aan Oekraïne, over uitbreiding van de Europese politieke en militaire samenwerking. Kerken zullen daar over na moeten denken en over moeten spreken. We moeten daar niet mee wachten tot het te laat of bijna te laat is.

Misschien is zo’n spreken over het verdedigen van de rechtstaat en van de Europese beschaving wel een ander soort spreken dan tot nu toe. Traditioneel, vanaf de tijd van Ambrosius tot de kruisraketten aan toe, is het spreken van de kerk altijd een spreken tegenover de overheid geweest. Een correctie op het handelen van de overheid. Maar ik denk dat we in deze tijd – in ieder geval wat betreft de verdediging van de democratie – vooral staatsondersteunend moeten zijn, verdedigers van de heersende orde, de heersende rechtstaat. Ook daarom moeten we voorzichtig zijn al te grote woorden te gebruiken bij alles wat ik maar even schaar onder alledaagse politiek. Laten we geen anti-overheids sentimenten voeden ook waar de overheid te kort schiet. Niet de staat anti-parlementair te veel uitdagen.

De klimaatverandering is de andere grote levensbedreigende kwestie van onze tijd. Er zullen een aantal ferme politieke stappen moeten worden genomen om het leven op onze planeet voor iedereen leefbaar te houden.

Nu vraagt u zich af: hoe weet u dat? Hoe weten wijdat er zaken zijn die een fors politiek spreken van de kerk vragen. En hoe weten wij u dat het juist deze zaken zijn?

Daar kan ik u geen dichtgetimmerd antwoord op geven. Naar mijn mening bestaat zo’n volstrekt zeker antwoord niet. Het blijft altijd iets arbitrairs houden. De theoloog Miskotte, sprak over ‘het waagstuk van de prediking’. Preken, het evangelie vertolken, de woorden van God spreken, dat kan je eigenlijk niet, je weet niet of je het goede zegt, maar je moet het toch doen en het er op wagen. Op een gelijke manier zou ik over ‘het waagstuk van het spreken van de kerk’ willen spreken. We doen het, maar in vrees en beven, bewust van de kwetsbaarheid van ons spreken. Het is arbitrair en eén mens die ons tegenspreekt kan het meer bij het rechte eind hebben dan onze hele kerk.

Inbedding

Als de kerk echt denkt dat ze moet spreken, moet ze gewoon spreken. En toch geef ik enkele richtlijnen voor dat spreken. Niet absoluut, wel belangrijk.

Het spreken van een kerk moet ingebed zijn in praktijken. Als we als kerken spreken over klimaatverandering dan moet dat spreken resoneren met een cultuur van groene initiatieven van de kerken. Dan hebben we het over een levensstijl die past bij het behoud van de aarde. Minder reizen, minder vlees en zuivel, meer tweedehands. En om kerkelijke activiteiten, zoals het komen tot een Groene Kerk. Het spreken van de kerk is onderdeel van een beweging, onderdeel van praktijken die ook het spreken voeden. Daar hoeft lang niet iedereen in de kerk aan mee te doen, maar het moet wel aanwezig zijn.

In de weerbaarheid tegen autoritaire tendensen moet onze samenleving – en dus ook onze gemeenteleden – wakker worden. Een ongestoord leven lukt niet meer. Er zijn inspanningen nodig. Die zijn deels militair, maar alleen maar oproepen tot meer bewapening brengt ons niet ver genoeg. We moeten ook weten wat we verdedigen. Wat vinden we zo kostbaar dat het het verdedigen waard is? Wat is onze geestelijke weerstand, wat is onze ‘betere weerstand’? Verdedigen we vooral onze welvaart, dan kunnen we het met Poetin misschien op een akkoordje gooien. Of verdedigen we ook onze rechtstaat, met daarbij ook onze godsdienstvrijheid en onze Westerse cultuur? Dat vraagt om een veel actievere reflectie op de Westerse culturele, institutionele en intellectuele traditie om daar de kostbaarheid van te erkennen. En ook de fouten te repareren. Dat zijn allemaal zaken die in de gemeente aan de orde moeten komen.

Tweede richtlijn. De kerken moeten met kennis van zaken spreken. Goed beslagen ten ijs komen, zodat je overtuigend kan zijn en je je eigen zaak goed kan onderbouwen. Niet zomaar wat roepen. Dat vereist het een en ander: heel belangrijk is dat je je eigen kennis organiseert. Die kennis is niet zomaar in het Dienstencentrum aanwezig. Dat lijkt me ook veel te duur. Wat u wel kan doen is enkele mensen van buiten – bijvoorbeeld enkele christelijke wetenschappers - vragen om gezamenlijk, eenmalig een rapport op te stellen. Dat is ook goed voor ons maatschappelijke netwerk.

En als de kerk spreekt dan moet in haar spreken de nieuwe wereld van God zichtbaar zijn. Het kan best scherp zijn, maar ook met mededogen. Het moet de weg wijzen, perspectieven openen, mensen meenemen.

Nee, de kerk moet niet te snel grote woorden spreken. Liever niet zelfs. Te makkelijk slaat ze de plank mis. Te veel wordt ze van de wereld en verduistert ze met haar al te concrete en al te menselijke woorden de grote woorden en perspectieven van Gods koninkrijk.

Ja, de kerk moet soms spreken. En soms grote woorden. Op genade of ongenade. Dank U.

 

Coen Wessel



[1] Het spreken van de kerk in de theologie van dr. J. Koopmans, C.C. den Hertog, KokBoekencentrum, Utrecht 2018 p.259

[2] Voordracht gehouden op het kerkelijk districtsfeest te Oberaargau, op Zondag 23 Juli 1944, in de kerk te Dürrenroth. https://www.karlbarth.nl/belofte-en-verantwoordelijkheid/2/