Vergeving,
gemeenschap en strafrecht |
|
Naar
Homepage Naar Preekarchief Naar Weblog |
Jezus
vertelt een gelijkenis
over het vergeven. Het gaat over één van de
dienaren van de koning die de
koning 10.000 talenten schuldig is. Dat is een oneindig grote som, zeg
maar een
bedrag ter grootte van de staatsschuld van Griekenland. En je vraagt je
af hoe
het kan dat iemand zo’n grote schuld heeft. Het zou zo kunnen
zitten: ik las
dat de Syrische president Assad, een paar maanden geleden aan zijn
generaals
grote delen van de inkomsten van de olieindustrie en van andere
staatsbedrijven
heeft gegeven. President Assad zit,zoals u weet, in de problemen en op
deze
manier probeert hij de loyaliteit van zijn generaals te kopen. Zoiets
heeeft de
koning uit de gelijkenis ook gedaan, hij heeft hele provincies en grote
geldsommen aan de club rondom hem gegeven. Maar blijkbaar is er bij
deze koning
uit de gelijkenis een moment gekomen dat hij steviger in het zadel zit
of dat
hij andere bondgenoten heeft gevonden en alles wat hij zo genereus had
uitgedeeld aan gunsten en leningen vraagt hij terug. Ook aan deze
dienaar. En
dat geld is er natuurlijk niet, dat is er doorheen gejaagd door het
bouwen van
mooie paleizen, door prestigieuze culturele happenings en aardige
fotomodellen.
De dienaar van de koning beseft dat zijn leven en de eer van zijn
familie op
het spel staat en werpt zich neer voor de voeten vam de koning. Dit
is een gelijkenis. Als het in een gelijkenis over een koning gaat, dan
gaat het
over God. En als het over zijn dienaren gaat, dan gaat het over ons.
Het is een verhaal over hoe we boos zijn en ruzie maken over wat een
ander ons
allemaal schuldig is. Hoe je daarbij gevangen kan zijn in je eigen
gelijk. En
dat je daarbij vergeet, dat je ook in een verhouding tot God staat. Want
als mens, als gelovige, sta
je in een verhouding tot God. Je richt je op zijn licht, op zijn
schoonheid, op
zijn overvloed, zijn goedheid, zijn trouw. En dat doet je goed, dat
schijnt in
je leven. Het doet je opengaan voor al die geweldige dingen voor God.
En
terwijl je dat doet, besef je ook als je de praktijk van je eigen leven
vergelijkt met al die mooie dingen van
God, dat je te kort schiet. Dat je het ene moment
vol kan zijn van Gods
geweldigheid en dat je het volgende moment alweer een kleinzerige
huisvader
bent. Dat je het ene moment vol bent van God en tegelijkertijd jezelf
en God
teleurstelt. Als je jezelf meet aan die oneindige grootheid van God,
dan schiet
je oneindig te kort. Neem
dat gevoel, van zoals je
staat ten opzichte van God nou mee als je kijkt naar iemand die te kort
schiet
ten opzichte van jou. Kijk niet heel plat: wat doet hij fout, wat is
hij me
schuldig, maar besef: ik sta als mens in een verhouding tot God, waarin
er van
alles gebeurt aan dingen die ik ontvang en aan dingen waarin ik te kort
schiet.
Leef vanuit dat besef, als iemand bij jou in het
krijt staat. Als je dat
gevoel meeneemt dan kijk je anders naar mensen die bij jou in de schuld
staan.
Je denkt: als God me die oneindig grote schuld van mijn steeds weer te
kort schieten
kan vergeven, dan kan ik ook wel net als God deze kleine schuld
vergeven. Niet
één keer, maar wel 7 x 70 maal, kortom eindeloos. OK,
je moet dus eindeloos
vergeven. Toch? Een
vrouw had zich bij de
kerkleiding geklaagd over het opdringerige gedrag van een priester
tegen haar
zoon. Van andere ouders kwamen klachten die op regelrecht sexueel
misbruik
wezen. "Het is beter als u hem vergeeft" had de kerkleiding gezegd.
Dat hadden ze geprobeerd. Ze waren niet naar de politie gegaan. De
priester was
overgeplaatst en had zich daar opnieuw aan jongens vergrepen. Voor deze gelijkenis heeft
Jezus
een andere manier verteld hoe je om moet gaan met mensen die over de
schreef
gaan. Het gaat daarbij niet om een gevaarlijke misdaad, maar toch: als
iemand
iets verkeerd doet, dan spreek je hem daar op aan, je doet dat nog een
keer
samen met anderen en als hij daar ook niet naar luistert, dan stoot je
hem uit
de gemeenschap. In de Oudheid en in de Middeleeuwen werd er zo ook
recht
gesproken: iemand die een ernstig misdrijf had begaan werd de stad uit
gegooid.
Later,
ook omdat de verbanden
dan wat groter worden, wordt vergeven veel belangrijker. Ons strafrecht
zit zo
in elkaar: je gooit iemand voor een bepaalde tijd in de cel –
ook een manier
van iemand buiten de samenleving plaatsen – maar als er een
bepaalde tijd
voorbij is mag hij weer met een schone lei beginnen. De samenleving
heeft het
hem vergeven. Iemand
is in de fout gegaan en
wordt gestraft. Hij is niet in ballingschap gestuurd, zijn hand is niet
afgehakt, hij is in de gevangenis een tijdje uit de gemeenschap
verwijderd
geweest en nu zegt de gemeenschap, je bent weer welkom en je krijgt een
nieuwe
kans van ons. En die kans wordt door velen niet gegrepen, maar ze gaan
opnieuw
de fout in. De recidivecijfers zijn ontzettend hoog. Gewoon nog een
keer
vergeven, en nog een keer en nog een keer. Ja, hallo, we zijn gekke
Henkie
niet. Als je iemand steeds maar blijft vergeven, dan is dat een
uitnodiging
voor misdadig gedrag. Dat geldt voor dit soort criminelen en het geldt
ook in ons
eigen leven: als je steeds die overspelige partner blijft vergeven,
stimuleer
je zijn foute gedrag. ‘Hij vergeeft het me toch
wel’. Als
je zo over vergeven spreekt,
dan mis je iets, dan spreek je er te abstract over. Het is niet voor
niets dat
Jezus het over iemand uit de gemeente heeft en dat Petrus het er over
heeft dat
zijn broeder of zijn zuster tegen hem zondigt. Vergeven veronderstelt
gemeenschap, het kan alleen functioneren in een gemeenschap. Vergeving
veronderstelt dat je iets samen hebt en dat je wat kapot gegaan is wilt
herstellen. Maar als je lak hebt aan die gemeenschap, als je helemaal
niets
wilt herstellen, dan is vergeving ook onzinnig. Vergeving functioneert
alleen
als er een wil tot samenleven is. Anders is het een goedkoop gebaar.
‘O, wat
zijn wij toch weldenkend en edelmoedig’ en ondertussen krijgt
iemand anders een
mes tussen zijn ribben. En weer een ander durft ‘s avonds
niet meer over straat
omdat ze zich zo onveilig voelt. Jezus pleit voor een wil om
samen verder te leven. In de eerste plaat van de kant van de gemeente
en de
gemeenschap: iemand niet meteen afschrijven, kansen bieden om terug te
komen in
de gemeenschap. Niet zeggen: had ie dat maar niet moeten doen, het is
zijn
eigen verantwoordelijkheid, terwijl jij het eigenlijk bent die geen zin
heeft
om nog met hem samen te leven. Probeer opnieuw samen te leven, herstel
de
gemeenschap, vergeef. Als iemand echt de gemeenschap wil herstellen en
terug
wil komen op wat hij
gedaan heeft, geef
hem dan de kans. Hoe vaak? Drie keer, vier keer, nee 7 x 70 keer.
Oneindig
keer, zoals ook jij van je zoveel grotere schuld jegens God oneindig
vaak door
God vergeven wordt. Maar
die wil moet er ook van de
andere kant zijn. Als er daar alleen maar onverschilligheid is tegen de
samenleving of wrok, en iemand door blijft gaan met kwaad doen, dan
moet een
samenleving zich ook willen beschermen. Als iemand geen wil tot
gemeenschap
toont en eigenlijk gewoon door blijft gaan, dan houdt het op. Daarom
reageert
God ook zo ontzettend boos als het volk Israël het gouden kalf
aanbidt: dat
jullie mensen verkeerde dingen daar ben ik aan gewend, zegt hij, dat
maak ik
elke dag mee, maar als jullie je van mij afwenden, als jullie niets
meer met me
te maken willen hebben, dan houdt het ook van mijn kant op. Want die
wil tot
gemeenschap, het goed samen willen leven met God en mensen, dat is de
kern van
de bijbel, dat is de kern van Gods verbond, dat is Gods goede
schepping. Misschien
moeten we als
samenleving af van het idee dat je iemand opsluit en hem daarna met een
schone
lei verder laat gaan. Dat is te optimistisch gedacht over mensen.
Misschien
moet je veel meer naar een situatie waarbij het laatste deel van de
straf een
traject is van herinburgering in de samenleving. Waar sancties bij
horen en dat
pas ophoudt als iemand getoond heeft weer deel uit te willen maken van
de
samenleving. Vergeef ons onze schulden bidden we tot God, zoals ook wij onze schuldenaars vergeven. Geef ons dat grote hart om te vergeven. En verlos ons van de boze. Amen. Mattheus 18:21-35 en Exodus 32:7-14 11 september 2011 |