Het land bij Marquardt en van de Beek

Terug naar F.-W. Marquardt

Terug naar Homepage

Wat is de betekenis van het land Israël voor christenen en voor de christelijke theologie. Dat is de vraag die ik vanmiddag in mijn lezing met u wil behandelen. Het is een belangrijke vraag omdat de betekenis die je in je theologie aan het land toekent van grote invloed is op de manier waarop je met het joodse volk verbonden bent en op je politieke stellingname in het conflict in het Midden Oosten. Het is ook een interessante vraag, omdat nadenken over het land allerlei vragen oproept over de verhouding tussen het geestelijke gehalte van geloven en de materiële kant ervan.

In deze lezing neem ik u mee langs twee christelijke theologen. Eerst schets ik u de positie van de bijna twee jaar geleden overleden Berlijnse theoloog F.-W. Marquardt. Daarna de positie van de Nederlandse theoloog A. van de Beek en tenslotte geef ik u mijn eigen commentaar1.

Marquardt: de actualiteit van het woord van God

In 1959 maakte de Berlijnse studentenpredikant Friedrich-Wilhelm Marquardt met een groep Duitse studenten een reis naar Israël. In Israël werkten zij op verschillende Kibutsim. Voor Marquardt was deze reis een ommekeer in zijn leven. Hij werd geconfronteerd met de levende werkelijkheid van het joodse volk. Joden bleken niet de dode, afgeschreven gestalten van de christelijke theologie. Maar levende, vitale mensen. De joodse jongens in de kibbutz, die elke dag op het land werkte, waren zelfs nog heel wat sterker en gespierder dan de Berlijnse studentjes. Maar naast de ontmoeting met het joodse volk was er de ontmoeting met het joodse land die grote indruk op hem maakte. Het land bracht de schok teweeg die wel meer bezoekers van het land Israël kennen, in ieder geval ikzelf. Dat je overvallen wordt door de concreetheid van de bijbel: dit is de wind, de zon, de heuvels, dit zijn de stenen en de steden waar het allemaal gebeurd is. En als je dan weer de bijbel leest, dan leven de verhalen beter voor je omdat je er de kleuren en de geuren ervan kent. Maar het was meer dan dat. Voor Marquardt was zijn reis naar het land van Israël ook de ervaring: hier, in dit land krijgt de bijbel opnieuw actualiteit. Voor Marquardt was de actualiteit van het woord van God al eerder een belangrijk thema in zijn leven. Hoe krijgt de bijbel in onze tijd actualiteit. En nu komt hij terecht in een land waar hij de actualiteit van het woord van God direct ervaart. Hij ervaart het tijdens het harde werken op het land: hij ziet voor zijn ogen hoe het zaad op de rotsen verloren is, maar ook hoe een deel in die rotsachtige, onvruchtbare bodem toch tot bloei komt. Hij ervaart het als hij joden ontmoet die hoe ook al zijn ze geseculariseerd zichzelf vanuit de bijbel verstaan. Hij ervaart een bijbelse verzoening als hij als Duitser mee mag zitten rond het kampvuur met de inwoners van de Kibbuts en met hen mag zingen: Hine ma tov, ziet hoe goed en hoe liefelijk is het, als broeders ook tezamen wonen, psalm 133.

In de jaren na zijn Israëlreis reflecteert Marquardt op de betekenis van het land voor de christelijke theologie en op de zionistische beweging. Hij gaat het jodendom bestuderen en langzamerhand leert hij het jodendom beter kennen en verschuift ook zijn aandacht naar andere delen van het jodendom, hij leert de stem van Martin Buber begrijpen en ook ontwikkelt hij belangstelling voor de Talmoed en voor delen van het meer orthodoxe jodendom. In al de fasen van theologiseren heeft hij over het land nagedacht, maar ik wil met u bekijken hoe hij dat doet in zijn dogmatiek, die tussen 1988 en 1997 verschenen is.

Moreel probleem

Marquardt spreekt daar over het land in de eschatologie, de leer van de laatste dingen. Tot die leer van de laatste dingen hoort ook alles wat in het voorlaatste al op Gods komen toewerkt. Tot dat spreken over het voorlaatste hoort ook de ecclesiologie. Als het goed is, is er een kerk die probeert om te getuigen van God en die daarmee een golf van onrust door de wereld jaagt. En er is het volk Israel dat evenzo op de weerstand van de wereld stuit. Als Marquardt dus over het land gaat spreken dan hoort het land hoort dus niet bij de dingen die er nu eenmaal zijn. Er is een heilig land Israel. Het hoort bij de stenen des aanstoots die door de actie en reactie van Israel en  de volkeren van de wereld de wereld voortdrijft als het kan naar Gods koninkrijk.

       Aan het volk Israel heeft God een klein land gegeven, opdat dit volk daar Thora zou doen en God zou dienen. Een prachtige   opdracht, een prachtig utopisch vergezicht: Thora doen, God dienen. Maar dit alles moet in een niet-utopische wereld gebeuren. En het eerste niet-utopische waar je met de landbelofte tegenaan loopt is dat het land niet leeg is en nooit leeg was. Dat stelt ons voor een moreel probleem. In de honderd bladzijden die Marquardt over het land schrijft, benadrukt hij steeds dit morele probleem en uiteindelijk zal hij ook niet echt een algemeen aanvaardbare morele rechtvaardiging vinden voor het bezit van het land. Maar voordat hij bij zijn conclusies komt wil hij eerst nog eens beter bekijken waar het in het land om gaat. Het is belangrijk, ook als je - deels met Marquardt - tot de conclusie komt dat er geen algemeen aanvaardbare morele rechtvaardiging is voor het komen van Israel in het land, dat je dan wel nauwkeurig weet waarover het gaat. Een beeld als zou het om een ethnische zuivering gaan zoals wij die kennen uit Joegoslavië of zoals christenen vroeger de joden verdreven uit hun steden, dat beeld klopt niet.

   Recht                                                    

Marquardt begint met een taalobservatie. Hij zegt: het woord dat wij vertalen met verdrijven dat betekent onterven. Het is geen term uit de sfeer van de oorlog, maar uit de sfeer van het recht. Er wordt een rechtsverhouding met de volkeren van het land aangegaan: ze worden onterfd. En deze onterving vindt plaats opdat iedere familie van Israel een erfdeel (nachala) krijgt. Bij de landbelofte gaat het dus om land voor families, niet om een staat te stichten. De landbelofte is maatschappelijk, van onderen, voor individuele landloze families gedacht, dienstknechten uit Egypte die niets hadden, niet een politiek program om een staat te vestigen. Je ziet in de bijbel ook dat er verschillende soorten Kaart Israel Homannrechtsverhoudingen ontstaan tussen Israel en de andere volkeren. De stam Isachar bijvoorbeeld komt in een afhankelijk positie t.o.v. de Kanaanieten te verkeren en moeten herendiensten aan hen leveren. In Kitron moeten Kanaanieten juist herendiensten voor de stam Zebulon verrichten. Eigenlijk is de hele landbelofte omgeven door recht. En dat is een groot verschil met van de Beek: van de Beek ziet alleen maar het recht van de sterkste, ook het internationaal recht is dat voor hem, Marquardt zet in op het recht, dat is fundamenteel voor zijn dogmatiek: in de omgang van God en mens, en van mens en mens heerst het recht, of zou het moeten heersen.

De landbelofte is omgeven door het recht. We zullen zometeen naar een aantal concrete geboden kijken waar dat verder uit blijkt. Maar het verband tussen landbelofte en recht is er ook op een fundamenteler niveau. Want het doen van het recht, het doen van Thora is ook het doel van de landbelofte. Het doel van de belofte is niet om daar alle buren te verslaan of om de rijkste te worden, het doel is in dit land recht te gaan doen en zo getuige van God voor de volkeren te zijn. Bovendien is het wonen in het land een voorwaarde om een heel aantal geboden van de Thora
überhaupt te kunnen doen. Denk aan de geboden over het sabbatsjaar, dat het land het zevende jaar braak moet liggen, want in het zevende jaar is het aan God gewijd. Dat verondersteld een land dat aan God gewijd is, een land dat eigenlijk van God is, zoals de landbelofte ook wel ingevuld wordt. Of denk aan het jubeljaar, dat in het vijftigste jaar al het bezit moet worden teruggegeven, dat verondersteld min of meer allemaal het wonen in het land.

Zelfs de oorlog is gebonden aan het recht. Er is oorlog: om te veroveren, om te verdedigen, vreselijk, maar ook in haar oorlogvoering tegen de bewoners van het land moet Israel getuige van God voor de volken zijn. Daarmee worden het geen rechtvaardige oorlogen, waarschuwt Marquardt nog maar eens. Voordat er een vrijruimte is voor het doen van Gods geboden, moet er eerst een fundamenteel onrecht worden gedaan. Maar dat onrecht van de oorlog is wel gebonden aan geboden. In Deuteronomium 20 wordt voorgeschreven om als je tegen een stad optrekt dat je dan eerst vrede moet aanbieden. Je moet ze de kans geven zich over te geven en ze worden dan tot herendiensten verplicht. Hun levens blijven dus gespaard. Ze worden alleen maar onderworpenen. Maar gaan ze niet in op dit aanbod en gaan ze vechten, dan zijn ze ook je vijanden en dan moet je de mannen doden. Hier is God dus geen mensenvriendelijke God. Dat beseft Marquardt volstrekt. Hij zegt alleen: denk niet dat dit niet in het Nieuwe Testament voorkomt. Wat denk je van de woorden van Jezus: “ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard” of “wie geen zwaard heeft verkope zijn mantel en kope een zwaard” Of denk aan God die de dood van Jezus wil.. Overigens heeft het jodendom met deze passages minstens zo in de maag gezeten als wij. Ik zou bijna zeggen als het christendom, maar christelijke naties zaten en zitten over het algemeen niet zo heel erg in zijn maag met staatsgeweld. Raschi bijvoorbeeld zegt over deze passage: als je een stad belegert kun je rustig de mensen laten leven.

Er zijn wel beperkingen bij deze oorlog: je mag de vrouwen niet verkrachten. Je mag ook geen taktiek van de verschroeide aarde toepassen: want je mag de vruchtbomen niet omhakken bij de belegering van een stad. Elders in de bijbel (Ex 23:4-5) staat het gebod om de rund of de ezel van je vijand terug te brengen, als je merkt dat die losgebroken zijn. De oorlog is geen totale oorlog en de vijand is geen totale vijand.

Tenslotte is er nog een rechtsregel rond de landbelofte. Dat is de rechtsregel dat de Thora zelf een rechtsinbreuk van Israel in het land met vergelding door God bedreigt. Met als scherpste vergelding dat het land ook weer aan Israel ontnomen kan worden. Als Israel de Thora niet doet, zeggen Deuteronomium 28 (15-68) en Leviticus 26 (14-39) dan zal het land zich tegen Israel keren. Het land zal Israel uitspuwen. God zal de vijanden en de onderworpenen van Israel over Israel doen komen.

Voor Marquardt is dit het scherpste argument dat de landbelofte niet zomaar een veroveringsideologie is, een religieuze legitimering van imperialistische neigingen. Er is niet alleen zegen in de landbelofte, maar ook vloek. En zegt hij, historisch moet je vaststellen dat de vloek actiever is geweest dan de zegen: Israel is meer niet dan wel in het land geweest.

God

Het experiment Israel dient dus niet als voorbeeld van morele volkomenheid en onbevlektheid. Dan verwissel je de ‘dienst aan God’ met ‘volkomenheid’ en ‘God’ met ‘het ideeel goede’. Dat is heidens, zegt Marquardt. God zoekt juist de alledaagse politiek om ook daar zijn licht te laten schijnen. Daar in Israel wil hij zijn Naam groot maken. Alle volken van de aarde zullen aan Israel zien hoe de naam van God is. Het lijkt voor ons dus om een heel particuliere betrekking te gaan tussen God en Israel. Maar voor God biedt de betrekking met Israel in het land hem een forum om kenbaar te zijn voor alle volkeren. Door het land wordt God communiceerbaar voor alle volken. Op het nivo dat alle volken begrijpen, de praktische politiek, het nivo van belangen en successen wil God zijn naam eer aan doen. De intocht van Israel in het land is er daarom misschien niet eens zozeer voor het belang van Israel, hij is er voor het belang van God. God doet het voor zich (Deut 28:9). Bijbels gezien klopt dat ook: God zet min of meer de intocht door. Het is God die het volk, aan het begin van Deuteronomium wegstuurt van de Sinaï. Israel vond het natuurlijk veel leuker om bij God te blijven, maar God zei: kom op het land in. Het is God die als de verspieders terugkomen en bijna niemand het land meer in wil, de intocht doorzet.

Wat God daarbij wil is dat het land bevrijd wordt van avoda zara, afgodendienst. Dat gebeurt doordat Israel het land intrekt en de afgoden doet vertrekken en tegelijkertijd doordat Israel zelf in het land steeds weer er op gewezen wordt dat ze zich aan het eerste gebod moeten houden. “Ik ben de Heer uw God, die u uit het diensthuis geleid heeft”. Uit Egypte zijn ze niet door hun eigen kracht geleid, en ook niet door de krachten van de natuur. Wij mensen moeten ons niet uit onszelf willen verstaan en we moeten ons  niet uit de aarde willen verstaan. God wil een stuk land voor ware godsdienst. Zo wil hij het land binnentrekken. Als wegbereiding van zijn eschatologische intocht in de hele wereld.

Recht op het land?

Maar ook als je al deze dingen gezegd heb is er geen overtuigende morele waarheid dat in onze dagen het land Israel toebehoort. Er bestaat niet zoiets als het ius primi occupantis, het recht van de eerste bezetter. Het enige recht dat Israel op het land kan laten gelden is het gewoonterecht, dat overal in het volkenrecht beslissend is. Israel is nu eenmaal al meer dan 55 jaar een door de meeste staten ter wereld erkende staat. Dat kan niet ter discussie te staan. Dat is het recht op grond waarvan zij er zitten. Wat de Gaza en de Westbank betreft: die horen volkenrechtelijk nergens bij: niet bij Jordanie, niet bij Israel en niet bij een eventuele Palestijnse staat. Volgens het internationaal recht moet er over deze gebieden onderhandeld worden en volgens de bekende VN-resolutie 242 moet dat in het kader van een omvattende vredesregeling.

Maar Marquardt ziet zelf wel een ander recht: de toezegging van God. Alles wat we hebben gezegd over Gods verhouding tot het land, over God die Israel het land belooft berust louter en alleen op de belofte van God. De landbelofte waarin God tot zijn eer wil komen in Israel is net zo onafleidbaar als God zelf. Nu moet je niet zeggen: dat is louter een geloofszaak. Zo van: je gelooft het of niet. Want God wil openbaar worden, in de wereld gekend. Dit moet algemeen erkend gaan worden. We moeten alleen constateren dat God nog niet zo gekend wordt. Er bestaat nog geen overeenstemming onder de volkeren dat God iets groots in Israel begonnen is. En aangezien elk recht overtuigend moet zijn voor de verschillende partijen, kan je dus nog nog niet zoveel met dit recht. Wij als christenen kunnen wel alvast vooruit lopen op de overeenstemming van de volkeren op dit punt en getuigen zijn voor het land. Dat betekent niet dat je aanspraken op land of een bepaalde politiek van Israel theologisch rechtvaardigt. Wel dat je die kunt helpen inzichtelijk te maken, omdat jij als christen Israel begrijpt.

Van de Beek: alleen Christus

Wenden we ons tot van het boek van van de Beek.

Voor een belangrijk deel is zijn boek een reactie op Marquardt. In de inleiding van zijn boek is Marquardt de auteur met wie hij polemiseert. Dat komt denk ik omdat Marquardt een doorn in zijn vlees is voor hem, hij voelt zich door hem uitgedaagd, misschien ook wel geprovoceerd. Maar het komt ook omdat er ook wel verwantschap is met Marquardt. Voor Marquardt is Auschwitz het gebeuren dat onze theologie en onze westerse samenleving onder kritiek stelt.  Maar waar Marquardt met behulp van talloze kritische filosofen en theologen probeert een kritiek en een alternatief te ontwikkelen, daar is van de Beek eigenlijk al afgehaakt. Ook voor van de Beek is Auschwitz een centraal moment, maar het ligt meer in de lijn van een totale cultuurkritiek, die zo grondig en afgrondig is dat er niets meer overblijft dan de hoop op Christus. Het ‘alleen Christus’ van de reformatie, moet je bij van de Beek zo letterlijk mogelijk nemen. Het is alleen Christus en verder niets. Er is voor onze samenleving, die zo afscheid heeft genomen van Christus, die zo alleen met haar eigen geweld en eigen plezier bezig is, eigenlijk geen hoop, tenzij in het hoogst onwaarschijnlijke geval dat zij zich geheel tot Christus bekeert. Maar eigenlijk blijft er voor christenen geen andere weg over dan omwille van Christus vervolgd te worden en te lijden.

In zijn boek ‘de kring rond de Messias’ typeert hij het joodse volk als het volk dat het dichtste bij de messias staat. Christus komt niet alleen uit hen voort. Zijn messianiteit straalt op hen af (93). Dat betekent dat ook het lijden van de messias over hen komt. Net als de Messias worden zij het eerst geslagen door God en mensen. Hij vindt ook dat de joden zich moeten bekeren tot Christus. Alleen in Christus is immers het volkomen heil. De wet, de besnijdenis, de offers en het priesterschap hebben allemaal afgedaan. Als hij dat allemaal geschreven heeft komt hij bij het laatste hoofdstuk van zijn boek. Over het land. Ik zal nu, zonder commentaar van mijn kant van de Beeks gedachtengang aan u laten zien.

Hoe behoud je het OT?

Ook van de Beek stelt het probleem: hoe beoordeel je de landbelofte, die zo centraal staat in het OT, terwijl die toch een aantal wrede kanten heeft. Je zit met het harde feit dat God het land aan Israël gaf en de bewoners te verdrijven, ja dat hij de opdracht gaf om de Kanaanieten uit te roeien.

Hij wijst er fijntjes op dat je niet zomaar deze delen van het Oude Testament kan afwijzen. Doe je dat namelijk wel, dan rijst onmiddellijk de vraag: waarom lees je dan eigenlijk het Oude Testament. Moet je dan niet consequent zijn en het Oude Testament wegdoen, zoals in de vroege kerkgeschiedenis Marcion voorstelde. Kortom de keuze lijkt te zijn: of het Oude Testament ernstig nemen, maar dan moeten wij als kerk Israël ook aanraden de geboden van het OT 100% ernstig te nemen. Dan moeten wij hen aanraden om de Palestijnen te verdrijven, niet omdat de politieke situatie misschien op een gegeven moment tot zo’n maatregel noodzaakt, maar los daarvan, omdat God het zo bevolen heeft. Ja, misschien moeten we hen aanraden te Palestijnen te vernietigen. Of de andere keuze is: het OT bij het canonieke oude schroot zetten, “liefst bij het chemisch afval dat zorgvuldig vernietigd moet worden”.

Ik moet zeggen dat ik dit soort formuleringen nogal ziek vind. Als je dit soort dingen zegt komen er toch associaties bij mij naar boven van: eerst vernietig je het OT als chemisch afval en daarna het volk, waar boeken branden, branden mensen. Maar het kan ook zijn dat ik van de Beek daarmee geen recht doe. Misschien zegt hij wel: je hebt gelijk met je associatie, zo is de wereldgeschiedenis: waar het OT vernietigd wordt, wordt ook het joodse volk vernietigd en daarom probeer ik in mijn dogmatiek aan het dilemma tussen ‘opvolging van het wrede landgebod’ en ‘vernietiging van het OT’ te ontkomen.

Tijd en eeuwigheid

Van de Beek probeert uit dit dilemma te komen door terug te grijpen op één van zijn geliefde kerkvaders, Augustinus. Augustinus sprak over de joden vanuit verschillende gezichtspunten over het joodse volk, vanuit een tijdelijk gezichtspunt én tegelijkertijd vanuit een eeuwig gezichtspunt. Dit neemt van de Beek over.

Als je vanuit een eeuwig gezichtspunt over de landbelofte spreekt dan moet je zeggen dat de landbelofte vervuld is in Christus, net zoals de wet vervuld is in Christus. De landbelofte hangt samen met het doen van de geboden. Maar - en hier herneemt hij een klassiek christelijke positie - Israel was niet in staat de geboden te doen. Geen enkel gebod konden ze geheel houden, ook niet het gebod van de landname, want nooit verdreven ze de Kanaanieten en andere volkeren geheel. Ook hierin was Israel ongehoorzaam en vervulde het de wet niet. Vanwege het niet houden van de wet werden ze verdreven en werd het volk in ballingschap geleid. (Daarmee is Israel niet een mislukte proeftuin, nee, dit was van het begin af aan Gods bedoeling: de wet kan niet gehouden worden, hij dient tot kennis van onze zonde.) Maar in zijn dood heeft Christus de wet vervuld en is er een einde gekomen aan de wet.

Net zoals de wet is het land vervuld in Christus. Hij is de mens waarin God zijn woning onder de mensen opslaat, het land is daar niet meer voor nodig. De wet was aan Israel gegeven opdat zij een koninkrijk van priesters zouden worden. Ook dit priesterschap is vervuld in Christus. De priesters in Israel hadden geen geografisch erfdeel, God is hun erfdeel.  Zo moet nu heel Israel alles zetten op een erfdeel in de hemel. Omdat zij de zo nauw rond Christus staan, omdat zij de kring rond de Messias zijn, moeten zij als eerste, meer dan andere volken hun land opgeven. Zij hoeven het zwaard niet meer te voeren om hun land te verdedigen. Want er is een erfdeel in het licht. “Israel moet afzien van het land. Zij mogen Jeruzalem openstellen voor alle volken. Zelfs als dat betekent , dat ze zelf uit het land verdreven worden, zal het hen niet deren, want de Here is hun erfdeel.” Geen grens, geen muur, geen leger, kom allemaal maar. Hun lijden is dan hun overwinning. Vasthouden aan het land is vasthouden aan hun ongeloof.

Dit was dus het eeuwige gezichtspunt. Ik vind dit vreselijk omdat je als christelijke theoloog het jodendom opdraagt om te gaan lijden, maar van de Beek zou zeggen: Wessel, je gelooft niet genoeg. Dit lijden geeft zaligheid.

Maar van de Beek wil ook onder een tijdelijk gezichtspunt over het land spreken. Want wat er geschied is in Christus heeft wel voor een principiële verandering gezorgd, maar het heeft zich nog niet geheel in de tijd voltrokken. Wij zien immers de verzoening en het heil van Christus nog niet overal. Daarom geldt ook nog steeds de Thora. Die is principieel in Christus ten einde, maar in de tijd nog niet voltooid. En waar de Thora nog steeds geldt, geldt ook de landbelofte, waar alle drie de delen van Tenach mee eindigen (367).Alleen zal steeds opnieuw blijken dat dat niets oplevert. Want het land staat in samenhang met het doen van de geboden. Steeds opnieuw zal blijken dat Israel de geboden niet kan doen en steeds opnieuw zullen zij om die reden het land verliezen. Zo kijkt van de Beek ook naar het actuele conflict: Israel gaat het land verliezen. Vanwege de Palestijnen, vanwege de Islam, waar hij geen goed woord voor over heeft, maar vooral vanwege God zelf. God zal het land van hen afnemen.

Het land blijft

Op dit moment gebeurt er iets heel opmerkelijks in zijn boek. Op dit punt gekomen lijkt het wel alsof van de Beek toch vindt dat hij tijd en eeuwigheid te veel onderscheiden heeft. Hij schrikt van zijn eigen dogmatische ontwerp. Het lijkt alsof hij zich afvraagt: zit ik zo het heil niet alleen maar te vergeestelijken. God werkt tenslotte in deze aardse geschiedenis, dus moet deze aardse geschiedenis ook ergens tot zijn recht komen. Er moet bovendien ook ergens een stuk zichtbare zegen zijn, ook al is dat dan maar tijdelijk. Zo zien we dat nadat hij een heel boek lang de wet, het offer en het priesterschap vergeestelijkt heeft, hij hier op het einde van zijn boek, als hij over het land spreekt, toch nog veel materieler wordt. Zo geestelijk alleen kan het toch ook allemaal niet. Er is redding voor de ziel én voor de gehele mens. Er is eeuwige heerlijkheid én een vorm van aards heil. Het land zegt hij, moet je vergelijken met het verbond. Dat houdt niet op in Christus, maar krijgt een andere invulling. Hij grijpt hier terug op de Gereformeerde Verbondstheologie (Foederaaltheologie) als hij zegt: ook het land heeft twee verschillende administationes, regelingen, invullingen noemt van de Beek het hier. Er is het land onder de wet, maar er is ook het land onder de belofte in Christus.

Het land is er ook principieel in Christus, alleen dan niet als erfdeel van Israel, maar als centrum waarvan de wet van geest en leven uitgaat. Daarvoor moet Israel een land met open grenzen zijn, maar heeft het wel een land nodig. Zo moet Israel een land worden met open grenzen, maar daarvoor moet het wel een land hebben. Met een gerechtigheid van meer dan de Farizeeën, stellen zij zich net als de messias in de gestalte van een slaaf. Als slavenvolk zijn zij het volk van de Heer. Zij zouden zulke rechtvaardige wetten moeten hebben dat alle volken zich vrijwillig onder hen scharen. Zo betekent sterven met Christus niet het einde van de landbelofte. Het gaat om de invulling van de concrete vervulling van de belofte van God aan de hele mens, inclusief zijn materiële invulling. Maar net als de wet niet door zelfverwerkelijking vervuld kan worden, kan zo kan ook het land niet door etnische zuivering verworven worden. Het wordt geschonken. Zelf moet je afzien van alle geweld.

Opdracht

We hebben nu gehoord hoe van de Beek en Marquardt over het land spreken. Er zou over allerlei zaken die zij naar voren hebben gebracht het een en ander te zeggen zijn. Dat doe ik niet, ik wil veel meer ingaan op hun gehele benadering. Ik vind namelijk dat zij beide wel erg hoge eisen aan Israel stellen. Ze hebben wel veel opdrachten.

Marquardt heeft als opdracht voor het jodendom: het moet het land in. Daarmee pint hij het hele jodendom vast op een zionistische positie, terwijl er ook traditioneel niet-zionistische delen van het jodendom zijn. Hij ziet nog een opdracht: Israel moet Thora in het land doen. Ook van de Beek heeft een opdracht aan Israel: het moet zich tot Christus bekeren, dat niet alleen, maar het moet ook de poorten van het land openzetten voor alle volken en het lijden dat dan eventueel komt dragen. En beiden zeggen: het land kan Israel weer ontnomen worden. Indien Israel niet trouw is aan God, indien het niet de Thora doet, zal het land Israel uitspuwen.

Mijn vraag is: komt daardoor niet een veel te grote last op de schouders van het joodse volk te liggen. Elk volk kan doen wat het wil, alleen het joodse volk moet Thora doen, anders verliest ze het land. Bestaansrecht van de staat Israel en haar politiek worden zo direct aan elkaar gekoppeld. Je kan zeggen: dat is nu eenmaal de last van de verkiezing. Maar is dat wel zo. Staat het land heden ten dage werkelijk in deze context? Bij hen functioneert wat in het OT gezegd wordt over het land als een eeuwig principe. Als Israel niet gehoorzaam is aan God dan zal Israel het land verliezen. Dat was toen zo, dat is nu zo. En dat zal zo zijn tot de jongste dag.

Het is daarbij merkwaardig dat juist als het over het land gaat Marquardt in zulke cultische en liturgische termen over Israel spreekt. Elders Marquardt gebruikt avondmaalsachtige termen: de verhouding tot het land is het sakrament van de toewijding van God en Israel tot elkaar (187). Het gaat om ‘Gods handelen in, met en onder hun menselijk handelen (Bij de slip van zijn kleed, 9) In, met en onder, dat is de Lutherse Avondmaalsleer2. Of hij zegt: Wat in het midden van Israel de ark van het verbond was en de tabernakel (tent van de ontmoeting) was, moet midden onder volken zijn volk in zijn land zijn. Israel in het land is als de ark in de tabernakel. Elders spreekt Marquardt veel historischer over het joodse volk, maar hier in het land krijgt het een welhaast cultische funktie.

Nu valt ook op dat bij hen beiden het joodse volk niet meer historisch vlees en bloed krijgt. Bij van de Beek komt het zionisme in het begin van zijn betoog kort ter sprake, maar speelt in zijn eigenlijke verhaal geen rol. In dit deel van Marquardts dogmatiek ontbreekt het zionisme, in eerdere artikelen reflecteert hij uitvoerig op het zionisme, maar ook daar komt het zionisme in al zijn gestalten niet aan de orde. Het perspectief blijft zijn ontdekking tijdens zijn eerste reis in Israel in 1959: het zionisme dat de bijbel actueel maakt en daardoor uiteindelijk min of meer in één lijn staat met de bijbel.

Met hun visie op het land blijven zij te veel in hun protestantisme steken. Een protestantisme dat de kloof voelt tussen het verleden van de bijbel en het heden van het heden. En er wordt geprobeerd die te overbruggen. Wat toen gebeurd is, is via bemiddeling ook in het heden geldig. De ervaring van Marquardt in 1959 bij zijn bezoek aan Israel was: hier wordt de kloof tussen heden en verleden overbrugd, de bijbel krijgt hier actualiteit in een zionistische jodendom.

Maar ook hier kan het protestantisme leren van het jodendom - overigens ook van de Katholieke kerk. In het jodendom liggen de zaken net een slag anders. In de eerste plaats wordt daar de kloof tussen heden en verleden verschillend gevoeld. Maar bovenal is het geloof daar historischer, het ligt meer in een voortgaande historische lijn. Voor het joodse geloof is een zekere historische ontwikkeling legitiem, ook al ligt het grootste deel van de Halacha vast, er zijn nog steeds gebieden waarop nieuwe Halachische wetgeving ontwikkeld wordt. Terwijl het protestantisme vooral bezig is om de bijbel te interpreteren door een brug naar het verleden te slaan.

Het verlies van het land in 586 voor Christus wordt inderdaad geïnterpreteerd als een straf van God voor Israel omdat het zich niet aan de thora hield.  Maar dat is natuurlijk wel een interpretatie achteraf geweest. Het is een manier geweest om ook in de ballingschap vast te houden aan God. Israel nam haar lot als straf op zich en kon zo vasthouden aan God. Maar kan je daar wel een eeuwig principe uit maken? Dat gebeurt - ook binnen het jodendom - maar er zijn ook andere geluiden. De verwoesting van de tempel in 70 wordt volgens mij - ik weet dit niet precies - al verschillend geïnterpreteerd, ook al is ook hier het motief van Israels ontrouw aanwezig: als oorzaak wordt ook aangewezen dat Israel onvoldoende de eenheid bewaarde. Of er wordt gewoon verteld over het verdriet dat God heeft over de verwoesting van zijn tempel. Maar bij het zionisme en de stichting van de staat Israel hebben we toch voor een heel groot deel met andere categoriën te maken. De zionistische beweging breekt in eerste instantie met welk religieus thema dan ook. Leon Pinsker, de auteur van Autoemanzipation en Theodor Herzl, de grondlegger van het zionisme, zagen het zionisme als een antwoord op een humanitair probleem: het liberalisme faalde ten opzichte van de joden en daar wilden zij iets aan doen. Zij zagen het lot van de joden dus niet als een straf voor de zonden van hun voorvaderen, zij hadden een niet-religieus denkkader en zij waren in eerste instantie ook niet gebonden aan het land Israel. Natuurlijk zijn zij al op het zionistische congres van Basel in 1902 een fusie met meer traditionele elementen aangegaan, waardoor de zionistische beweging massa-aanhang en historische diepgang kon bereiken, maar de ruggegraat van de zionistische beweging was primair niet religieus. Pas door te breken met de godsdienst kon het zionisme ontstaan3.

Dat roept de vraag op of je voor de stichting van de staat Israel in 1948 wel dezelfde religieuze termen moet gebruiken als dat gebeurd is als bij de landgave aan Jozua of bij de terugkeer uit de ballingschap onder Ezra en Nehemia. Volgens mij is de huidige staat Israel echt een ander project. Een zegenrijk project, het belangrijkste wat er is gebeurd in de joodse geschiedenis sinds de voltooiing van de Talmoed, een belangrijk verzachting van de Galut, maar een ander project dan dat van Jozua. Bij Jozua ging het om een theo-politiek projekt dat in God zijn grond had, God beval de intocht en zette die door. In het zionisme wordt het jodendom als joodse cultuur geïnterpreteerd. De grondslag is daarbij historisch, menselijk: cultuur.          

Dat leidt tot een spanning binnen de staat Israël. Enerzijds heeft zij een Verlichtingsoorsprong. Ze is de voortzetting van de emancipatie die in Europa mislukte. Als emancipatiebeweging nam zij afscheid van het traditionele joodse leven in de sjetl en het getto, ja, zoals alles van de Verlichting heeft ze de tendens in zich om afscheid te nemen van de godsdient in zijn geheel. Anderzijds appelleert ze aan joods geloof. En ze heeft dat geloof ook nodig. Want zonder dat geloof, verdwijnt de samenhang in de Israëlische maatschappij.

De Amerikaanse jood Leo Strauss brengt die spanning als volgt onder woorden. Hij zegt: als het culturele zionisme zichzelf begrijpt, verandert het in religieus zionisme. Maar als religieus zionisme zichzelf begrijpt dan is het in de eerste plaats geloof en slechts in de tweede plaats zionisme. Dan moet het de notie van een menselijke oplossing voor het joodse probleem als blasfemie beoordelen. En tegelijkertijd begroette hij de staat Israël als een belangrijke verzachting van de Galuth, niet als een opheffing van de ballingschap, dat kan God alleen, ook in de staat Israël heerst de ballingschap, maar wel als een verzachting van de ballingschap.

Ik wil terug naar de reis van Marquardt in 1959, naar dat kampvuurtje in de kibboets. Marquardt had daar een ervaring die beslissend is geweest voor zijn leven. Marquardt interpreteerde die ervaring - als de protestant die hij was - als de samenhang tussen bijbel en onze tijd. En vervolgens ontwierp hij een dogmatiek waarin hij probeerde met bijbelse categorieën actuele dogmatiek te maken. Ik interpreteer zijn ervaring net iets anders. Het is de ervaring van een samengaan van moderniteit en geloof. Marquardt zag een moderne - en ook wel wat romantische - beweging als de Kibbutzbeweging en geloof samen gaan. Dat lijkt mij het interessantste van Israël. Niet of ergens op de Westbank een Palestijnse boer of een Joodse sinaasappelkweker woont, want je kan je geld beter in de chip-industrie verdienen. Maar hoe combineer je geloof en moderniteit. Voor Israël een levensvraag die tot een heftige cultuurstrijd leidt, maar de strijd wordt tenminste aangegaan. Bij het vinden van wegen hierin kan Israël een voorbeeld zijn voor de Islamitische wereld, die in theocratische experimenten ten onder gaat. Maar vooral voor Europa dat het opgegeven heeft geloof een plaats te geven in haar cultuur en maatschappij.

Lezing gehouden in Antwerpen februari 2004

 


1. F.-W. Marquardt, Was dürfen wir hoffen wenn wir hoffen dürften, eine Eschatologie band 2, Gütersloh 1994 p.187-285 en A.v.d. Beek, de kring rond de Messias, Israël als volk van de lijdende Heer, Zoetermeer 2002

2. Zo Rinse Reeling Brouwer in een lezing voor de Olterterper Kring in november 2003

3.4. Zie voor dit en het volgende: Leo Strauss, Preface to Spinoza’s critique of religion, in: Jewish Philosophy and the crisis of modernity, New York 1997, p.141 e.v.